Niederländisch
Detailübersetzungen für terugreizen (Niederländisch) ins Schwedisch
terugreizen:
-
terugreizen (terugrijden)
Konjugationen für terugreizen:
o.t.t.
- reis terug
- reist terug
- reist terug
- reizen terug
- reizen terug
- reizen terug
o.v.t.
- reiste terug
- reiste terug
- reiste terug
- reisten terug
- reisten terug
- reisten terug
v.t.t.
- ben teruggereist
- bent teruggereist
- is teruggereist
- zijn teruggereist
- zijn teruggereist
- zijn teruggereist
v.v.t.
- was teruggereist
- was teruggereist
- was teruggereist
- waren teruggereist
- waren teruggereist
- waren teruggereist
o.t.t.t.
- zal terugreizen
- zult terugreizen
- zal terugreizen
- zullen terugreizen
- zullen terugreizen
- zullen terugreizen
o.v.t.t.
- zou terugreizen
- zou terugreizen
- zou terugreizen
- zouden terugreizen
- zouden terugreizen
- zouden terugreizen
diversen
- reis terug!
- reist terug!
- teruggereist
- terugreisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für terugreizen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
återresor | terugreizen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
köra tillbaka | terugreizen; terugrijden |
Verwandte Wörter für "terugreizen":
terugreis:
Übersetzung Matrix für terugreis:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hemkomst | retour; terugkeer; terugreis | thuiskomst |
hemresa | terugkeer; terugreis; thuisreis | terugrit; terugtocht |
återkomst | retour; terugkeer; terugreis | thuiskomst |