Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. spoken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für spokend (Niederländisch) ins Schwedisch

spokend form of spoken:

spoken Verb (spook, spookt, spookte, spookten, gespookt)

  1. spoken
    spöka
    • spöka Verb (spökar, spökade, spökat)

Konjugationen für spoken:

o.t.t.
  1. spook
  2. spookt
  3. spookt
  4. spoken
  5. spoken
  6. spoken
o.v.t.
  1. spookte
  2. spookte
  3. spookte
  4. spookten
  5. spookten
  6. spookten
v.t.t.
  1. heb gespookt
  2. hebt gespookt
  3. heeft gespookt
  4. hebben gespookt
  5. hebben gespookt
  6. hebben gespookt
v.v.t.
  1. had gespookt
  2. had gespookt
  3. had gespookt
  4. hadden gespookt
  5. hadden gespookt
  6. hadden gespookt
o.t.t.t.
  1. zal spoken
  2. zult spoken
  3. zal spoken
  4. zullen spoken
  5. zullen spoken
  6. zullen spoken
o.v.t.t.
  1. zou spoken
  2. zou spoken
  3. zou spoken
  4. zouden spoken
  5. zouden spoken
  6. zouden spoken
en verder
  1. ben gespookt
  2. bent gespookt
  3. is gespookt
  4. zijn gespookt
  5. zijn gespookt
  6. zijn gespookt
diversen
  1. spook!
  2. spookt!
  3. gespookt
  4. spokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spoken [de ~] Nomen, Plural

  1. de spoken (schimmen)
    andar; spöken

Übersetzung Matrix für spoken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
andar schimmen; spoken
spöken schimmen; spoken boemannen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
spöka spoken

Verwandte Wörter für "spoken":


Computerübersetzung von Drittern: