Niederländisch
Detailübersetzungen für snorkelen (Niederländisch) ins Schwedisch
snorkelen:
-
snorkelen (met een snorkel zwemmen)
Konjugationen für snorkelen:
o.t.t.
- snorkel
- snorkelt
- snorkelt
- snorkelen
- snorkelen
- snorkelen
o.v.t.
- snorkelde
- snorkelde
- snorkelde
- snorkelden
- snorkelden
- snorkelden
v.t.t.
- heb gesnorkeld
- hebt gesnorkeld
- heeft gesnorkeld
- hebben gesnorkeld
- hebben gesnorkeld
- hebben gesnorkeld
v.v.t.
- had gesnorkeld
- had gesnorkeld
- had gesnorkeld
- hadden gesnorkeld
- hadden gesnorkeld
- hadden gesnorkeld
o.t.t.t.
- zal snorkelen
- zult snorkelen
- zal snorkelen
- zullen snorkelen
- zullen snorkelen
- zullen snorkelen
o.v.t.t.
- zou snorkelen
- zou snorkelen
- zou snorkelen
- zouden snorkelen
- zouden snorkelen
- zouden snorkelen
en verder
- ben gesnorkeld
- bent gesnorkeld
- is gesnorkeld
- zijn gesnorkeld
- zijn gesnorkeld
- zijn gesnorkeld
diversen
- snorkel!
- snorkelt!
- gesnorkeld
- snorkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für snorkelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
snorkla | snorkels | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
snorkla | met een snorkel zwemmen; snorkelen |
Verwandte Wörter für "snorkelen":
snorkel:
Übersetzung Matrix für snorkel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
snorkel | snorkel |