Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. snorkelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für snorkelde (Niederländisch) ins Schwedisch

snorkelen:

snorkelen Verb (snorkel, snorkelt, snorkelde, snorkelden, gesnorkeld)

  1. snorkelen (met een snorkel zwemmen)
    snorkla
    • snorkla Verb (snorklar, snorklade, snorklat)

Konjugationen für snorkelen:

o.t.t.
  1. snorkel
  2. snorkelt
  3. snorkelt
  4. snorkelen
  5. snorkelen
  6. snorkelen
o.v.t.
  1. snorkelde
  2. snorkelde
  3. snorkelde
  4. snorkelden
  5. snorkelden
  6. snorkelden
v.t.t.
  1. heb gesnorkeld
  2. hebt gesnorkeld
  3. heeft gesnorkeld
  4. hebben gesnorkeld
  5. hebben gesnorkeld
  6. hebben gesnorkeld
v.v.t.
  1. had gesnorkeld
  2. had gesnorkeld
  3. had gesnorkeld
  4. hadden gesnorkeld
  5. hadden gesnorkeld
  6. hadden gesnorkeld
o.t.t.t.
  1. zal snorkelen
  2. zult snorkelen
  3. zal snorkelen
  4. zullen snorkelen
  5. zullen snorkelen
  6. zullen snorkelen
o.v.t.t.
  1. zou snorkelen
  2. zou snorkelen
  3. zou snorkelen
  4. zouden snorkelen
  5. zouden snorkelen
  6. zouden snorkelen
en verder
  1. ben gesnorkeld
  2. bent gesnorkeld
  3. is gesnorkeld
  4. zijn gesnorkeld
  5. zijn gesnorkeld
  6. zijn gesnorkeld
diversen
  1. snorkel!
  2. snorkelt!
  3. gesnorkeld
  4. snorkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für snorkelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
snorkla snorkels
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
snorkla met een snorkel zwemmen; snorkelen

Verwandte Wörter für "snorkelen":


Computerübersetzung von Drittern: