Niederländisch
Detailübersetzungen für schuifelen (Niederländisch) ins Schwedisch
schuifelen:
-
schuifelen (sloffen)
-
schuifelen (zich langzaam voortbewegen)
Konjugationen für schuifelen:
o.t.t.
- schuifel
- schuifelt
- schuifelt
- schuifelen
- schuifelen
- schuifelen
o.v.t.
- schuifelde
- schuifelde
- schuifelde
- schuifelden
- schuifelden
- schuifelden
v.t.t.
- heb geschuifeld
- hebt geschuifeld
- heeft geschuifeld
- hebben geschuifeld
- hebben geschuifeld
- hebben geschuifeld
v.v.t.
- had geschuifeld
- had geschuifeld
- had geschuifeld
- hadden geschuifeld
- hadden geschuifeld
- hadden geschuifeld
o.t.t.t.
- zal schuifelen
- zult schuifelen
- zal schuifelen
- zullen schuifelen
- zullen schuifelen
- zullen schuifelen
o.v.t.t.
- zou schuifelen
- zou schuifelen
- zou schuifelen
- zouden schuifelen
- zouden schuifelen
- zouden schuifelen
en verder
- ben geschuifeld
- bent geschuifeld
- is geschuifeld
- zijn geschuifeld
- zijn geschuifeld
- zijn geschuifeld
diversen
- schuifel!
- schuifelt!
- geschuifeld
- schuifelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schuifelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
flytta långsamt | schuifelen; zich langzaam voortbewegen | |
gå släpande | schuifelen; sloffen | |
knega | schuifelen; sloffen | |
röra sig långsamt | schuifelen; zich langzaam voortbewegen | |
smussla | schuifelen; sloffen |