Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. schenden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für schend (Niederländisch) ins Schwedisch

schenden:

schenden Verb (schend, schendt, schond, schonden, geschonden)

  1. schenden (ontheiligen; ontwijden)
    skända; vanhelga
    • skända Verb (skändar, skändade, skändat)
    • vanhelga Verb (vanhelgar, vanhelgade, vanhelgat)

Konjugationen für schenden:

o.t.t.
  1. schend
  2. schendt
  3. schendt
  4. schenden
  5. schenden
  6. schenden
o.v.t.
  1. schond
  2. schond
  3. schond
  4. schonden
  5. schonden
  6. schonden
v.t.t.
  1. heb geschonden
  2. hebt geschonden
  3. heeft geschonden
  4. hebben geschonden
  5. hebben geschonden
  6. hebben geschonden
v.v.t.
  1. had geschonden
  2. had geschonden
  3. had geschonden
  4. hadden geschonden
  5. hadden geschonden
  6. hadden geschonden
o.t.t.t.
  1. zal schenden
  2. zult schenden
  3. zal schenden
  4. zullen schenden
  5. zullen schenden
  6. zullen schenden
o.v.t.t.
  1. zou schenden
  2. zou schenden
  3. zou schenden
  4. zouden schenden
  5. zouden schenden
  6. zouden schenden
en verder
  1. ben geschonden
  2. bent geschonden
  3. is geschonden
  4. zijn geschonden
  5. zijn geschonden
  6. zijn geschonden
diversen
  1. schend!
  2. schendt!
  3. geschonden
  4. schendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für schenden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skända ontheiligen; ontwijden; schenden
vanhelga ontheiligen; ontwijden; schenden schofferen

Wiktionary Übersetzungen für schenden:


Cross Translation:
FromToVia
schenden skända; profanera; vanhelga entweihen — geweihte oder geheiligte Dinge schänden, entehren
schenden avbryta; bryta; knäcka; krossa briserrompre, mettre en pièces.