Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. samenballen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für samenballen (Niederländisch) ins Schwedisch

samenballen:

samenballen Verb (bal samen, balt samen, balde samen, balden samen, samengebald)

  1. samenballen
    knyta; spänna; bita ihop; pressa hårt samman
    • knyta Verb (knyter, knöt, knuttit)
    • spänna Verb (spänner, spände, spänt)
    • bita ihop Verb (biter ihop, bet ihop, bitit ihop)
    • pressa hårt samman Verb (pressar hårt samman, pressade hårt samman, pressat hårt samman)

Konjugationen für samenballen:

o.t.t.
  1. bal samen
  2. balt samen
  3. balt samen
  4. ballen samen
  5. ballen samen
  6. ballen samen
o.v.t.
  1. balde samen
  2. balde samen
  3. balde samen
  4. balden samen
  5. balden samen
  6. balden samen
v.t.t.
  1. ben samengebald
  2. bent samengebald
  3. is samengebald
  4. zijn samengebald
  5. zijn samengebald
  6. zijn samengebald
v.v.t.
  1. was samengebald
  2. was samengebald
  3. was samengebald
  4. waren samengebald
  5. waren samengebald
  6. waren samengebald
o.t.t.t.
  1. zal samenballen
  2. zult samenballen
  3. zal samenballen
  4. zullen samenballen
  5. zullen samenballen
  6. zullen samenballen
o.v.t.t.
  1. zou samenballen
  2. zou samenballen
  3. zou samenballen
  4. zouden samenballen
  5. zouden samenballen
  6. zouden samenballen
diversen
  1. bal samen!
  2. balt samen!
  3. samengebald
  4. samenballend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für samenballen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bita ihop samenballen
knyta samenballen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; in de val laten lopen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastsjorren
pressa hårt samman samenballen
spänna samenballen aangespen; dichtgespen; dichtsnoeren; gespen; opspannen; schroeven; spannen; toegespen; vastgespen