Niederländisch
Detailübersetzungen für propageren (Niederländisch) ins Schwedisch
propageren:
-
propageren
Konjugationen für propageren:
o.t.t.
- propageer
- propageert
- propageert
- propageren
- propageren
- propageren
o.v.t.
- propageerde
- propageerde
- propageerde
- propageerden
- propageerden
- propageerden
v.t.t.
- heb gepropageerd
- hebt gepropageerd
- heeft gepropageerd
- hebben gepropageerd
- hebben gepropageerd
- hebben gepropageerd
v.v.t.
- had gepropageerd
- had gepropageerd
- had gepropageerd
- hadden gepropageerd
- hadden gepropageerd
- hadden gepropageerd
o.t.t.t.
- zal propageren
- zult propageren
- zal propageren
- zullen propageren
- zullen propageren
- zullen propageren
o.v.t.t.
- zou propageren
- zou propageren
- zou propageren
- zouden propageren
- zouden propageren
- zouden propageren
en verder
- is gepropageerd
diversen
- propageer!
- propageert!
- gepropageerd
- propagerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für propageren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
propagera | propageren | propaganda maken; reclame maken |
Wiktionary Übersetzungen für propageren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• propageren | → sprida | ↔ propagate — spread from person to person |
• propageren | → propagera | ↔ propager — multiplier par voie de génération, de reproduction. |