Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. pingelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für pingelen (Niederländisch) ins Schwedisch

pingelen:

pingelen Verb (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)

  1. pingelen (marchanderen; onderhandelen; afdingen; sjacheren; afpingelen)
    köpslå; pruta
    • köpslå Verb (köpslår, köpslog, köpslagit)
    • pruta Verb (prutar, prutade, prutat)

Konjugationen für pingelen:

o.t.t.
  1. pingel
  2. pingelt
  3. pingelt
  4. pingelen
  5. pingelen
  6. pingelen
o.v.t.
  1. pingelde
  2. pingelde
  3. pingelde
  4. pingelden
  5. pingelden
  6. pingelden
v.t.t.
  1. heb gepingeld
  2. hebt gepingeld
  3. heeft gepingeld
  4. hebben gepingeld
  5. hebben gepingeld
  6. hebben gepingeld
v.v.t.
  1. had gepingeld
  2. had gepingeld
  3. had gepingeld
  4. hadden gepingeld
  5. hadden gepingeld
  6. hadden gepingeld
o.t.t.t.
  1. zal pingelen
  2. zult pingelen
  3. zal pingelen
  4. zullen pingelen
  5. zullen pingelen
  6. zullen pingelen
o.v.t.t.
  1. zou pingelen
  2. zou pingelen
  3. zou pingelen
  4. zouden pingelen
  5. zouden pingelen
  6. zouden pingelen
diversen
  1. pingel!
  2. pingelt!
  3. gepingeld
  4. pingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für pingelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
köpslå afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; dingen; kromliggen
pruta afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; dingen; disconteren; kromliggen