Niederländisch
Detailübersetzungen für pees (Niederländisch) ins Schwedisch
pees:
Übersetzung Matrix für pees:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sena | pees; zeen | zenuw |
Verwandte Wörter für "pees":
Wiktionary Übersetzungen für pees:
pees
Cross Translation:
noun
-
een uitloper van spierweefsel die de spier aanhecht aan het bot
- pees → sena
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pees | → senor | ↔ Sehne — Anatomie: ein Band aus Bindegewebe zwischen Muskeln und Knochen zur wechselseitigen Übertragung der im Bewegungsablauf auftretenden mechanischen Kräfte |
• pees | → sena | ↔ tendon — tough band of inelastic fibrous tissue that connects a muscle with its bony attachment |
• pees | → sena | ↔ tendon — anatomie|fr partie fibreux, blanchâtre, ronde ou aplatir, qui forme l’extrémité des muscles et qui sert à les attacher aux os ou à d’autres partir. |
pees form of pezen:
-
pezen (hard rennen; sprinten; hollen; draven)
-
pezen (hard werken; half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; sloven; buffelen; aanpoten)
Konjugationen für pezen:
o.t.t.
- pees
- peest
- peest
- pezen
- pezen
- pezen
o.v.t.
- peesde
- peesde
- peesde
- peesden
- peesden
- peesden
v.t.t.
- heb gepeesd
- hebt gepeesd
- heeft gepeesd
- hebben gepeesd
- hebben gepeesd
- hebben gepeesd
v.v.t.
- had gepeesd
- had gepeesd
- had gepeesd
- hadden gepeesd
- hadden gepeesd
- hadden gepeesd
o.t.t.t.
- zal pezen
- zult pezen
- zal pezen
- zullen pezen
- zullen pezen
- zullen pezen
o.v.t.t.
- zou pezen
- zou pezen
- zou pezen
- zouden pezen
- zouden pezen
- zouden pezen
diversen
- pees!
- peest!
- gepeesd
- pezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für pezen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
springa | gleuf; kier; kiertje; kloof; opening; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
arbeta hårt | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | aanpoten; flink aanpakken; hard werken |
jobba ihjäl sig | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | |
jobba natt och dag | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | |
springa | draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten | hardlopen; rennen; sjezen; snel gaan |