Niederländisch
Detailübersetzungen für passen in (Niederländisch) ins Schwedisch
passen in:
-
passen in (inpassen)
Übersetzung Matrix für passen in:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
insätta | inpassen; passen in | aanbetalen; deponeren; storten |
passa i | inpassen; passen in | |
passa in i | inpassen; passen in | |
stoppa in | inpassen; passen in | binnensteken; iemand instoppen; insteken; instoppen; toedekken |
inpassen:
-
inpassen (erin passen)
-
inpassen (passen in)
-
inpassen (zich thuisvoelen)
Konjugationen für inpassen:
o.t.t.
- pas in
- past in
- past in
- passen in
- passen in
- passen in
o.v.t.
- paste in
- paste in
- paste in
- pasten in
- pasten in
- pasten in
v.t.t.
- heb ingepast
- hebt ingepast
- heeft ingepast
- hebben ingepast
- hebben ingepast
- hebben ingepast
v.v.t.
- had ingepast
- had ingepast
- had ingepast
- hadden ingepast
- hadden ingepast
- hadden ingepast
o.t.t.t.
- zal inpassen
- zult inpassen
- zal inpassen
- zullen inpassen
- zullen inpassen
- zullen inpassen
o.v.t.t.
- zou inpassen
- zou inpassen
- zou inpassen
- zouden inpassen
- zouden inpassen
- zouden inpassen
en verder
- ben ingepast
- bent ingepast
- is ingepast
- zijn ingepast
- zijn ingepast
- zijn ingepast
diversen
- pas in!
- past in!
- ingepast
- inpassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inpassen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
göra sig hemmastadd | inpassen; zich thuisvoelen | |
insätta | inpassen; passen in | aanbetalen; deponeren; storten |
känna sig som hemma | inpassen; zich thuisvoelen | |
passa i | inpassen; passen in | |
passa in | erin passen; inpassen | bijpassen; erbij passen; invoegen; overgaan op nieuwe rijbaan; passen |
passa in i | inpassen; passen in | |
stoppa in | inpassen; passen in | binnensteken; iemand instoppen; insteken; instoppen; toedekken |