Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. overheersen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für overheersen (Niederländisch) ins Schwedisch

overheersen:

overheersen Verb (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)

  1. overheersen (machtiger zijn; beheersen; onderwerpen; heersen over)
    vara rådande; bemäktiga
    • vara rådande Verb (är rådande, var rådande, varit rådande)
    • bemäktiga Verb (bemäktigar, bemäktigade, bemäktigat)
  2. overheersen (gezaghebben; regeren; heersen; macht uitoefenen)
    ge uppdrag; kommandera
    • ge uppdrag Verb (ger uppdrag, gav uppdrag, givit uppdrag)
    • kommandera Verb (kommanderar, kommanderade, kommanderat)
  3. overheersen (domineren; de overhand hebben)
    förhärska; dominera; råda; härska
    • förhärska Verb (förhärskar, förhärskade, förhärskat)
    • dominera Verb (dominerar, dominerade, dominerat)
    • råda Verb (råder, rådde, rått)
    • härska Verb (härskar, härskade, härskat)

Konjugationen für overheersen:

o.t.t.
  1. overheers
  2. overheerst
  3. overheerst
  4. overheersen
  5. overheersen
  6. overheersen
o.v.t.
  1. overheerste
  2. overheerste
  3. overheerste
  4. overheersten
  5. overheersten
  6. overheersten
v.t.t.
  1. heb overheerst
  2. hebt overheerst
  3. heeft overheerst
  4. hebben overheerst
  5. hebben overheerst
  6. hebben overheerst
v.v.t.
  1. had overheerst
  2. had overheerst
  3. had overheerst
  4. hadden overheerst
  5. hadden overheerst
  6. hadden overheerst
o.t.t.t.
  1. zal overheersen
  2. zult overheersen
  3. zal overheersen
  4. zullen overheersen
  5. zullen overheersen
  6. zullen overheersen
o.v.t.t.
  1. zou overheersen
  2. zou overheersen
  3. zou overheersen
  4. zouden overheersen
  5. zouden overheersen
  6. zouden overheersen
en verder
  1. ben overheerst
  2. bent overheerst
  3. is overheerst
  4. zijn overheerst
  5. zijn overheerst
  6. zijn overheerst
diversen
  1. overheers!
  2. overheerst!
  3. overheerst
  4. overheersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für overheersen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bemäktiga beheersen; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen
dominera de overhand hebben; domineren; overheersen
förhärska de overhand hebben; domineren; overheersen heerschappij voeren; heersen
ge uppdrag gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
härska de overhand hebben; domineren; overheersen heerschappij voeren; heersen
kommandera gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
råda de overhand hebben; domineren; overheersen aanbevelen; aanraden; adviseren; de overhand hebben; heerschappij voeren; heersen; iemand recommanderen; nomineren; raadgeven; van raad dienen; voordragen
vara rådande beheersen; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen de overhand hebben; heersen

Verwandte Definitionen für "overheersen":

  1. de meeste macht of invloed hebben1
    • de smaak van kaas overheerst bij deze boterham1

Wiktionary Übersetzungen für overheersen:


Cross Translation:
FromToVia
overheersen förhärska prevail — To be current, widespread or predominant; to have currency or prevalence
overheersen överstiga; överträffa dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.