Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. oriënteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für oriënteren (Niederländisch) ins Schwedisch

oriënteren:

oriënteren Verb (oriënteer, oriënteert, oriënteerde, oriënteerden, georiënteerd)

  1. oriënteren
    orientera
    • orientera Verb (orienterar, orienterade, orienterat)

Konjugationen für oriënteren:

o.t.t.
  1. oriënteer
  2. oriënteert
  3. oriënteert
  4. oriënteren
  5. oriënteren
  6. oriënteren
o.v.t.
  1. oriënteerde
  2. oriënteerde
  3. oriënteerde
  4. oriënteerden
  5. oriënteerden
  6. oriënteerden
v.t.t.
  1. heb georiënteerd
  2. hebt georiënteerd
  3. heeft georiënteerd
  4. hebben georiënteerd
  5. hebben georiënteerd
  6. hebben georiënteerd
v.v.t.
  1. had georiënteerd
  2. had georiënteerd
  3. had georiënteerd
  4. hadden georiënteerd
  5. hadden georiënteerd
  6. hadden georiënteerd
o.t.t.t.
  1. zal oriënteren
  2. zult oriënteren
  3. zal oriënteren
  4. zullen oriënteren
  5. zullen oriënteren
  6. zullen oriënteren
o.v.t.t.
  1. zou oriënteren
  2. zou oriënteren
  3. zou oriënteren
  4. zouden oriënteren
  5. zouden oriënteren
  6. zouden oriënteren
en verder
  1. ben georiënteerd
  2. bent georiënteerd
  3. is georiënteerd
  4. zijn georiënteerd
  5. zijn georiënteerd
  6. zijn georiënteerd
diversen
  1. oriënteer!
  2. oriënteert!
  3. georiënteerd
  4. oriënterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für oriënteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
orientera oriënteren

Verwandte Übersetzungen für oriënteren