Niederländisch
Detailübersetzungen für opvouwen (Niederländisch) ins Schwedisch
opvouwen:
-
opvouwen (vouwen)
Konjugationen für opvouwen:
o.t.t.
- vouw op
- vouwt op
- vouwt op
- vouwen op
- vouwen op
- vouwen op
o.v.t.
- vouwde op
- vouwde op
- vouwde op
- vouwden op
- vouwden op
- vouwden op
v.t.t.
- heb opgevouwen
- hebt opgevouwen
- heeft opgevouwen
- hebben opgevouwen
- hebben opgevouwen
- hebben opgevouwen
v.v.t.
- had opgevouwen
- had opgevouwen
- had opgevouwen
- hadden opgevouwen
- hadden opgevouwen
- hadden opgevouwen
o.t.t.t.
- zal opvouwen
- zult opvouwen
- zal opvouwen
- zullen opvouwen
- zullen opvouwen
- zullen opvouwen
o.v.t.t.
- zou opvouwen
- zou opvouwen
- zou opvouwen
- zouden opvouwen
- zouden opvouwen
- zouden opvouwen
en verder
- ben opgevouwen
- bent opgevouwen
- is opgevouwen
- zijn opgevouwen
- zijn opgevouwen
- zijn opgevouwen
diversen
- vouw op!
- vouwt op!
- opgevouwen
- opvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opvouwen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vecka | week | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
lägga i veck | opvouwen; vouwen | |
vecka | opvouwen; vouwen | rimpelen |
vika | opvouwen; vouwen | omknikken; samenvouwen; wijken |
- | inklappen |