Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- opstijgend:
- opstijgen:
-
Wiktionary:
- opstijgen → stiga
Niederländisch
Detailübersetzungen für opstijgend (Niederländisch) ins Schwedisch
opstijgend:
Übersetzung Matrix für opstijgend:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
stigande | opstijgend; stijgend | bovenwaarts; klimmend; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend |
opstijgen:
-
opstijgen (omhoogkomen; opvliegen)
-
opstijgen (in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan)
-
opstijgen (wegvliegen; afvliegen)
Konjugationen für opstijgen:
o.t.t.
- stijg op
- stijgt op
- stijgt op
- stijgen op
- stijgen op
- stijgen op
o.v.t.
- steeg op
- steeg op
- steeg op
- stegen op
- stegen op
- stegen op
v.t.t.
- ben opgestegen
- bent opgestegen
- is opgestegen
- zijn opgestegen
- zijn opgestegen
- zijn opgestegen
v.v.t.
- was opgestegen
- was opgestegen
- was opgestegen
- waren opgestegen
- waren opgestegen
- waren opgestegen
o.t.t.t.
- zal opstijgen
- zult opstijgen
- zal opstijgen
- zullen opstijgen
- zullen opstijgen
- zullen opstijgen
o.v.t.t.
- zou opstijgen
- zou opstijgen
- zou opstijgen
- zouden opstijgen
- zouden opstijgen
- zouden opstijgen
diversen
- stijg op!
- stijgt op!
- opgestegen
- opstijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opstijgen (stijging; stijgen; omhoogkomen; klimmen)
Übersetzung Matrix für opstijgen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bestigning | klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging | scheepsaffuit |
flyga bort | afvliegen; wegvliegen | |
uppfärt | klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
flyga bort | afvliegen; opstijgen; wegvliegen | |
flyga iväg | afvliegen; opstijgen; wegvliegen | verwaaien; wegstuiven; wegwaaien |
stiga | de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen | doen stijgen; een sprongetje maken; gaan staan; hoger bieden; hoger worden; klimmen; omhoogklimmen; omhoogkomen; opstaan; springen; treden; uitrijzen; uittorenen; verheffen |
stiga upp | omhoogkomen; opstijgen; opvliegen | gaan staan; naar boven stappen; omhoogrijzen; opgaan; oprijzen; opstaan; rijzen |
uppstiga | de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen | gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen |