Niederländisch
Detailübersetzungen für opsnuffelen (Niederländisch) ins Schwedisch
opsnuffelen:
-
opsnuffelen (uitvissen)
Konjugationen für opsnuffelen:
o.t.t.
- snuffel op
- snuffelt op
- snuffelt op
- snuffelen op
- snuffelen op
- snuffelen op
o.v.t.
- snuffelde op
- snuffelde op
- snuffelde op
- snuffelden op
- snuffelden op
- snuffelden op
v.t.t.
- heb opgesnuffeld
- hebt opgesnuffeld
- heeft opgesnuffeld
- hebben opgesnuffeld
- hebben opgesnuffeld
- hebben opgesnuffeld
v.v.t.
- had opgesnuffeld
- had opgesnuffeld
- had opgesnuffeld
- hadden opgesnuffeld
- hadden opgesnuffeld
- hadden opgesnuffeld
o.t.t.t.
- zal opsnuffelen
- zult opsnuffelen
- zal opsnuffelen
- zullen opsnuffelen
- zullen opsnuffelen
- zullen opsnuffelen
o.v.t.t.
- zou opsnuffelen
- zou opsnuffelen
- zou opsnuffelen
- zouden opsnuffelen
- zouden opsnuffelen
- zouden opsnuffelen
en verder
- is opgesnuffeld
- zijn opgesnuffeld
diversen
- snuffel op!
- snuffelt op!
- opgesnuffeld
- opsnuffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opsnuffelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
reda på | opsnuffelen; uitvissen | |
snoka | opsnuffelen; uitvissen | omwoelen |