Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opjutten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opjutte (Niederländisch) ins Schwedisch

opjutten:

opjutten Verb (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)

  1. opjutten (aanjagen; aansporen; porren)
    påskynda; skjuta på
    • påskynda Verb (påskyndar, påskyndade, påskyndat)
    • skjuta på Verb (skjuter på, sköt på, skjutit på)
  2. opjutten (iemand opstoken; opzetten)
    vispa
    • vispa Verb (vispar, vispade, vispat)
  3. opjutten (opruien; aanzetten; opfokken; )
    agna; locka
    • agna Verb (agnar, agnade, agnat)
    • locka Verb (lockar, lockade, lockat)

Konjugationen für opjutten:

o.t.t.
  1. jut op
  2. jut op
  3. jut op
  4. jutten op
  5. jutten op
  6. jutten op
o.v.t.
  1. jutte op
  2. jutte op
  3. jutte op
  4. jutten op
  5. jutten op
  6. jutten op
v.t.t.
  1. heb opgejut
  2. hebt opgejut
  3. heeft opgejut
  4. hebben opgejut
  5. hebben opgejut
  6. hebben opgejut
v.v.t.
  1. had opgejut
  2. had opgejut
  3. had opgejut
  4. hadden opgejut
  5. hadden opgejut
  6. hadden opgejut
o.t.t.t.
  1. zal opjutten
  2. zult opjutten
  3. zal opjutten
  4. zullen opjutten
  5. zullen opjutten
  6. zullen opjutten
o.v.t.t.
  1. zou opjutten
  2. zou opjutten
  3. zou opjutten
  4. zouden opjutten
  5. zouden opjutten
  6. zouden opjutten
en verder
  1. ben opgejut
  2. bent opgejut
  3. is opgejut
  4. zijn opgejut
  5. zijn opgejut
  6. zijn opgejut
diversen
  1. jut op!
  2. jut op!
  3. opgejut
  4. opjuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opjutten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agna aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
locka aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanlokken; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
påskynda aanjagen; aansporen; opjutten; porren accelereren; bevorderen; gas geven; naar voren plaatsen; optrekken van auto; promoveren; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland
skjuta på aanjagen; aansporen; opjutten; porren beschieten; bestoken; neerschieten; opschorten; opschuiven; rekken; schieten op; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
vispa iemand opstoken; opjutten; opzetten

Synonyms for "opjutten":


Verwandte Definitionen für "opjutten":

  1. hem tot haast aanzetten en daardoor zenuwachtig maken1
    • je moet me niet zo opjutten, dan maak ik fouten1