Niederländisch
Detailübersetzungen für opgefokt (Niederländisch) ins Schwedisch
opgefokt:
-
opgefokt (opgehitst)
upphetsad; upphetsat; upprört; uppagiterad; uppeggat; uppagiterat-
upphetsad Adjektiv
-
upphetsat Adjektiv
-
upprört Adjektiv
-
uppagiterad Adjektiv
-
uppeggat Adjektiv
-
uppagiterat Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für opgefokt:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
uppagiterad | opgefokt; opgehitst | |
uppagiterat | opgefokt; opgehitst | |
uppeggat | opgefokt; opgehitst | |
upphetsad | opgefokt; opgehitst | gehaast; geil; gejaagd; gestressed; haastig; heet; hitsig; jachtig; opgewonden; seksueel opgewonden |
upphetsat | opgefokt; opgehitst | gehaast; geil; gejaagd; gestressed; haastig; heet; hitsig; jachtig; opgewonden; seksueel opgewonden |
upprört | opgefokt; opgehitst | boos; dol; furieus; geschokt; hels; kwaad; laaiend; nijdig; ontredderd; ontzet; overstuur; razend; tierend; van streek; woedend; woest |
opgefokt form of opfokken:
Konjugationen für opfokken:
o.t.t.
- fok op
- fokt op
- fokt op
- fokken op
- fokken op
- fokken op
o.v.t.
- fokte op
- fokte op
- fokte op
- fokten op
- fokten op
- fokten op
v.t.t.
- ben opgefokt
- bent opgefokt
- is opgefokt
- zijn opgefokt
- zijn opgefokt
- zijn opgefokt
v.v.t.
- was opgefokt
- was opgefokt
- was opgefokt
- waren opgefokt
- waren opgefokt
- waren opgefokt
o.t.t.t.
- zal opfokken
- zult opfokken
- zal opfokken
- zullen opfokken
- zullen opfokken
- zullen opfokken
o.v.t.t.
- zou opfokken
- zou opfokken
- zou opfokken
- zouden opfokken
- zouden opfokken
- zouden opfokken
en verder
- heb opgefokt
- hebt opgefokt
- heeft opgefokt
- hebben opgefokt
- hebben opgefokt
- hebben opgefokt
diversen
- fok op!
- fokt op!
- opgefokt
- opfokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opfokken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
agna | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken | |
frambringa | fokken; kweken; opfokken | aandragen; aanvoeren; doen; handelen; laten zien; naar voren brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; uitrichten; uitvoeren; verrichten; voordedaghalen |
föda upp | fokken; kweken; opfokken | aankaarten; aankweken; aanplanten; aansnijden; fokken; genereren; kweken; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; opkweken; planten; procreëren; telen; ter sprake brengen; verbouwen; voortbrengen |
locka | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken | aanlokken; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken |
uppfostra | fokken; kweken; opfokken | omhooghalen; ophalen |
uppföda | fokken; kweken; opfokken |