Niederländisch
Detailübersetzungen für opbollen (Niederländisch) ins Schwedisch
opbollen:
-
opbollen (bollen)
Konjugationen für opbollen:
o.t.t.
- bol op
- bolt op
- bolt op
- bollen op
- bollen op
- bollen op
o.v.t.
- bolde op
- bolde op
- bolde op
- bolden op
- bolden op
- bolden op
v.t.t.
- ben opgebold
- bent opgebold
- is opgebold
- zijn opgebold
- zijn opgebold
- zijn opgebold
v.v.t.
- was opgebold
- was opgebold
- was opgebold
- waren opgebold
- waren opgebold
- waren opgebold
o.t.t.t.
- zal opbollen
- zult opbollen
- zal opbollen
- zullen opbollen
- zullen opbollen
- zullen opbollen
o.v.t.t.
- zou opbollen
- zou opbollen
- zou opbollen
- zouden opbollen
- zouden opbollen
- zouden opbollen
diversen
- bol op!
- bolt op!
- opgebold
- opbollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opbollen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
blåsa upp | bollen; opbollen | aanblazen; aandikken; aanstoken; aanwakkeren; opblazen; openwaaien; opkloppen; oppoken; opschroeven; opstoken; overdreven voorstellen; overdrijven; poken; stoken |