Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. morsen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für mors (Niederländisch) ins Schwedisch

mors form of morsen:

morsen Verb (mors, morst, morste, morsten, gemorst)

  1. morsen (knoeien; vlekken; kladden)
    spilla; fläcka
    • spilla Verb (spiller, spillde, spillt)
    • fläcka Verb (fläckar, fläckade, fläckat)

Konjugationen für morsen:

o.t.t.
  1. mors
  2. morst
  3. morst
  4. morsen
  5. morsen
  6. morsen
o.v.t.
  1. morste
  2. morste
  3. morste
  4. morsten
  5. morsten
  6. morsten
v.t.t.
  1. heb gemorst
  2. hebt gemorst
  3. heeft gemorst
  4. hebben gemorst
  5. hebben gemorst
  6. hebben gemorst
v.v.t.
  1. had gemorst
  2. had gemorst
  3. had gemorst
  4. hadden gemorst
  5. hadden gemorst
  6. hadden gemorst
o.t.t.t.
  1. zal morsen
  2. zult morsen
  3. zal morsen
  4. zullen morsen
  5. zullen morsen
  6. zullen morsen
o.v.t.t.
  1. zou morsen
  2. zou morsen
  3. zou morsen
  4. zouden morsen
  5. zouden morsen
  6. zouden morsen
diversen
  1. mors!
  2. morst!
  3. gemorst
  4. morsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für morsen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fläcka kladden; knoeien; morsen; vlekken aantasten; beitsen; bevlekken; bezoedelen; dof maken; een smet werpen op; eer door het slijk halen; ontluisteren
spilla kladden; knoeien; morsen; vlekken afgeven; bevlekken; smetten; vergieten; vlekken

Wiktionary Übersetzungen für morsen:


Cross Translation:
FromToVia
morsen spilla spill — transitive: to drop something so that it spreads out