Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. loskoppelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für loskoppelen (Niederländisch) ins Schwedisch

loskoppelen:

loskoppelen Verb (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)

  1. loskoppelen (uitsplitsen; splitsen; scheiden; uiteengaan; uit elkaar halen)
    klyva; dela; klyfta; skilja åt
    • klyva Verb (klyvar, klyvade, klyvat)
    • dela Verb (delar, delade, delat)
    • klyfta Verb (klyftar, klyftade, klyftat)
    • skilja åt Verb (skiljer åt, skiljde åt, skiljt åt)
  2. loskoppelen
  3. loskoppelen
    koppla från
    • koppla från Verb (kopplar från, kopplade från, kopplat från)

Konjugationen für loskoppelen:

o.t.t.
  1. koppel los
  2. koppelt los
  3. koppelt los
  4. koppelen los
  5. koppelen los
  6. koppelen los
o.v.t.
  1. koppelde los
  2. koppelde los
  3. koppelde los
  4. koppelden los
  5. koppelden los
  6. koppelden los
v.t.t.
  1. heb losgekoppeld
  2. hebt losgekoppeld
  3. heeft losgekoppeld
  4. hebben losgekoppeld
  5. hebben losgekoppeld
  6. hebben losgekoppeld
v.v.t.
  1. had losgekoppeld
  2. had losgekoppeld
  3. had losgekoppeld
  4. hadden losgekoppeld
  5. hadden losgekoppeld
  6. hadden losgekoppeld
o.t.t.t.
  1. zal loskoppelen
  2. zult loskoppelen
  3. zal loskoppelen
  4. zullen loskoppelen
  5. zullen loskoppelen
  6. zullen loskoppelen
o.v.t.t.
  1. zou loskoppelen
  2. zou loskoppelen
  3. zou loskoppelen
  4. zouden loskoppelen
  5. zouden loskoppelen
  6. zouden loskoppelen
en verder
  1. ben losgekoppeld
  2. bent losgekoppeld
  3. is losgekoppeld
  4. zijn losgekoppeld
  5. zijn losgekoppeld
  6. zijn losgekoppeld
diversen
  1. koppel los!
  2. koppelt los!
  3. losgekoppeld
  4. loskoppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

loskoppelen [znw.] Nomen

  1. loskoppelen

Übersetzung Matrix für loskoppelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dela splitten
klyfta bergkloof; bergspleet; kloof; ravijn; rotskloof; rotsspleet; spouw; twee-eenheid
koppla bort loskoppelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dela loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen delen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; kavelen; klieven; kloven; splitsen; verdelen; verkavelen
klyfta loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
klyva loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen afsplijten; afsplitsen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; ergens uitscheuren; in tweeën houwen; klieven; kloven; versplinteren
koppla från loskoppelen loshaken; ontkoppelen; verbinding verbreken
skilja åt loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
ta bort/koppla från loskoppelen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dela deelachtig