Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- kwakkelen:
- kwakkel:
-
Wiktionary:
- kwakkel → vaktel
Niederländisch
Detailübersetzungen für kwakkelen (Niederländisch) ins Schwedisch
kwakkelen:
-
kwakkelen (sukkelen)
Konjugationen für kwakkelen:
o.t.t.
- kwakkel
- kwakkelt
- kwakkelt
- kwakkelen
- kwakkelen
- kwakkelen
o.v.t.
- kwakkelde
- kwakkelde
- kwakkelde
- kwakkelden
- kwakkelden
- kwakkelden
v.t.t.
- heb gekwakkeld
- hebt gekwakkeld
- heeft gekwakkeld
- hebben gekwakkeld
- hebben gekwakkeld
- hebben gekwakkeld
v.v.t.
- had gekwakkeld
- had gekwakkeld
- had gekwakkeld
- hadden gekwakkeld
- hadden gekwakkeld
- hadden gekwakkeld
o.t.t.t.
- zal kwakkelen
- zult kwakkelen
- zal kwakkelen
- zullen kwakkelen
- zullen kwakkelen
- zullen kwakkelen
o.v.t.t.
- zou kwakkelen
- zou kwakkelen
- zou kwakkelen
- zouden kwakkelen
- zouden kwakkelen
- zouden kwakkelen
diversen
- kwakkel!
- kwakkelt!
- gekwakkeld
- kwakkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kwakkelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vara krasslig | kwakkelen; sukkelen | |
vara sjuklig | kwakkelen; sukkelen |
Verwandte Wörter für "kwakkelen":
kwakkel:
Übersetzung Matrix für kwakkel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vaktel | kwakkel; kwartel |