Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für knauw (Niederländisch) ins Schwedisch
knauw:
Übersetzung Matrix für knauw:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bit | knauw | aanbijten; bit; breuk; breukgetal; brok; brokje; deel; eindje; fiche; fractie; fragmentje; gedeelte; groot en dik stuk; homp; klein stukje; klompje; klont; klonter; klontertje; klontje; moot; part; partje; plak; plakje; schijfje; snippertje; stuk; stukje; suikerklontje; tranche |
tugga | knauw | hachee; hap; prak |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tugga | kauwen |
Verwandte Wörter für "knauw":
knauw form of knauwen:
-
knauwen (kluiven)
-
knauwen (knagen)
-
knauwen (pijn doen; zeer doen; pijn bezorgen)
Konjugationen für knauwen:
o.t.t.
- knauw
- knauwt
- knauwt
- knauwen
- knauwen
- knauwen
o.v.t.
- knauwde
- knauwde
- knauwde
- knauwden
- knauwden
- knauwden
v.t.t.
- heb geknauwd
- hebt geknauwd
- heeft geknauwd
- hebben geknauwd
- hebben geknauwd
- hebben geknauwd
v.v.t.
- had geknauwd
- had geknauwd
- had geknauwd
- hadden geknauwd
- hadden geknauwd
- hadden geknauwd
o.t.t.t.
- zal knauwen
- zult knauwen
- zal knauwen
- zullen knauwen
- zullen knauwen
- zullen knauwen
o.v.t.t.
- zou knauwen
- zou knauwen
- zou knauwen
- zouden knauwen
- zouden knauwen
- zouden knauwen
diversen
- knauw!
- knauwt!
- geknauwd
- knauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze