Niederländisch
Detailübersetzungen für kluister (Niederländisch) ins Schwedisch
kluister:
-
de kluister (aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; keten; ketting; boei)
Übersetzung Matrix für kluister:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kedja | aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; boei; keten; ketting; kluister | aaneenschakeling; keten; ketting; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie; snoer |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kedja | binden; boeien; ketenen; kluisteren |
Verwandte Wörter für "kluister":
kluister form of kluisteren:
Konjugationen für kluisteren:
o.t.t.
- kluister
- kluistert
- kluistert
- kluisteren
- kluisteren
- kluisteren
o.v.t.
- kluisterde
- kluisterde
- kluisterde
- kluisterden
- kluisterden
- kluisterden
v.t.t.
- heb gekluisterd
- hebt gekluisterd
- heeft gekluisterd
- hebben gekluisterd
- hebben gekluisterd
- hebben gekluisterd
v.v.t.
- had gekluisterd
- had gekluisterd
- had gekluisterd
- hadden gekluisterd
- hadden gekluisterd
- hadden gekluisterd
o.t.t.t.
- zal kluisteren
- zult kluisteren
- zal kluisteren
- zullen kluisteren
- zullen kluisteren
- zullen kluisteren
o.v.t.t.
- zou kluisteren
- zou kluisteren
- zou kluisteren
- zouden kluisteren
- zouden kluisteren
- zouden kluisteren
en verder
- ben gekluisterd
- bent gekluisterd
- is gekluisterd
- zijn gekluisterd
- zijn gekluisterd
- zijn gekluisterd
diversen
- kluister!
- kluistert!
- gekluisterd
- kluisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kluisteren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kedja | aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; keten; ketting; kluister; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie; snoer | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kedja | binden; boeien; ketenen; kluisteren | |
kedja fast | binden; boeien; ketenen; kluisteren | handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen |