Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. kapotmaken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kapotmaken (Niederländisch) ins Schwedisch

kapotmaken:

kapotmaken Verb (maak kapot, maakt kapot, maakte kapot, maakten kapot, kapot gemaakt)

  1. kapotmaken (moeren; mollen)
    bryta
    • bryta Verb (bryter, bröt, brutit)

Konjugationen für kapotmaken:

o.t.t.
  1. maak kapot
  2. maakt kapot
  3. maakt kapot
  4. maken kapot
  5. maken kapot
  6. maken kapot
o.v.t.
  1. maakte kapot
  2. maakte kapot
  3. maakte kapot
  4. maakten kapot
  5. maakten kapot
  6. maakten kapot
v.t.t.
  1. heb kapot gemaakt
  2. hebt kapot gemaakt
  3. heeft kapot gemaakt
  4. hebben kapot gemaakt
  5. hebben kapot gemaakt
  6. hebben kapot gemaakt
v.v.t.
  1. had kapot gemaakt
  2. had kapot gemaakt
  3. had kapot gemaakt
  4. hadden kapot gemaakt
  5. hadden kapot gemaakt
  6. hadden kapot gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal kapotmaken
  2. zult kapotmaken
  3. zal kapotmaken
  4. zullen kapotmaken
  5. zullen kapotmaken
  6. zullen kapotmaken
o.v.t.t.
  1. zou kapotmaken
  2. zou kapotmaken
  3. zou kapotmaken
  4. zouden kapotmaken
  5. zouden kapotmaken
  6. zouden kapotmaken
en verder
  1. ben kapot gemaakt
  2. bent kapot gemaakt
  3. is kapot gemaakt
  4. zijn kapot gemaakt
  5. zijn kapot gemaakt
  6. zijn kapot gemaakt
diversen
  1. maak kapot!
  2. maakt kapot!
  3. kapot gemaakt
  4. kapotmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kapotmaken [znw.] Nomen

  1. kapotmaken

Übersetzung Matrix für kapotmaken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förstörande kapotmaken slechtheid; verdorvenheid; wegbreken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bryta kapotmaken; moeren; mollen kapotgaan; onklaar raken; stukgaan; wriggelen; wrikken

Wiktionary Übersetzungen für kapotmaken:


Cross Translation:
FromToVia
kapotmaken sönder; ha break — transitive: to cause to stop functioning

Verwandte Übersetzungen für kapotmaken