Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. interfereren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für interfereren (Niederländisch) ins Schwedisch

interfereren:

interfereren Verb (interfereer, interfereert, interfereerde, interfereerden, geïnterfereerd)

  1. interfereren (tussenbeide komen; interveniëren; tussenkomen; )
    ingripa; lägga sig i; träda in; gå emellan
    • ingripa Verb (ingriper, ingrep, ingripit)
    • lägga sig i Verb (lägger sig i, lade sig i, lagt sig i)
    • träda in Verb (trär in, trädde in, trätt in)
    • gå emellan Verb (går emellan, gick emellan, gått emellan)

Konjugationen für interfereren:

o.t.t.
  1. interfereer
  2. interfereert
  3. interfereert
  4. interfereren
  5. interfereren
  6. interfereren
o.v.t.
  1. interfereerde
  2. interfereerde
  3. interfereerde
  4. interfereerden
  5. interfereerden
  6. interfereerden
v.t.t.
  1. heb geïnterfereerd
  2. hebt geïnterfereerd
  3. heeft geïnterfereerd
  4. hebben geïnterfereerd
  5. hebben geïnterfereerd
  6. hebben geïnterfereerd
v.v.t.
  1. had geïnterfereerd
  2. had geïnterfereerd
  3. had geïnterfereerd
  4. hadden geïnterfereerd
  5. hadden geïnterfereerd
  6. hadden geïnterfereerd
o.t.t.t.
  1. zal interfereren
  2. zult interfereren
  3. zal interfereren
  4. zullen interfereren
  5. zullen interfereren
  6. zullen interfereren
o.v.t.t.
  1. zou interfereren
  2. zou interfereren
  3. zou interfereren
  4. zouden interfereren
  5. zouden interfereren
  6. zouden interfereren
en verder
  1. is geïnterfereerd
diversen
  1. interfereer!
  2. interfereert!
  3. geïnterfereerd
  4. interfererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für interfereren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gå emellan bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
ingripa bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen actie ondernemen; bemoeien; inmengen; mengen
lägga sig i bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; bemoeiziek zijn; inmengen; mengen
träda in bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen