Niederländisch
Detailübersetzungen für ingespannen (Niederländisch) ins Schwedisch
ingespannen:
-
ingespannen (geconcentreerd; verdiept)
ansträngande; ihärdig; påfrestandet; ihärdigt; ansträngandet-
ansträngande Adjektiv
-
ihärdig Adjektiv
-
påfrestandet Adjektiv
-
ihärdigt Adjektiv
-
ansträngandet Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für ingespannen:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ansträngande | geconcentreerd; ingespannen; verdiept | |
ansträngandet | geconcentreerd; ingespannen; verdiept | |
ihärdig | geconcentreerd; ingespannen; verdiept | actief; bedrijvig; bezig; nijver; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend; volhoudend |
ihärdigt | geconcentreerd; ingespannen; verdiept | aanhoudend; actief; bedrijvig; bezig; hardnekkig; nijver; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend; volhoudend; voortdurend |
påfrestandet | geconcentreerd; ingespannen; verdiept |
inspannen:
-
inspannen (moeite geven)
-
inspannen (aanspannen)
Konjugationen für inspannen:
o.t.t.
- span in
- spant in
- spant in
- spannen in
- spannen in
- spannen in
o.v.t.
- spande in
- spande in
- spande in
- spanden in
- spanden in
- spanden in
v.t.t.
- heb ingespannen
- hebt ingespannen
- heeft ingespannen
- hebben ingespannen
- hebben ingespannen
- hebben ingespannen
v.v.t.
- had ingespannen
- had ingespannen
- had ingespannen
- hadden ingespannen
- hadden ingespannen
- hadden ingespannen
o.t.t.t.
- zal inspannen
- zult inspannen
- zal inspannen
- zullen inspannen
- zullen inspannen
- zullen inspannen
o.v.t.t.
- zou inspannen
- zou inspannen
- zou inspannen
- zouden inspannen
- zouden inspannen
- zouden inspannen
en verder
- ben ingespannen
- bent ingespannen
- is ingespannen
- zijn ingespannen
- zijn ingespannen
- zijn ingespannen
diversen
- span in!
- spant in!
- ingespannen
- inspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inspannen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
använda | inspannen; moeite geven | aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gelden; hanteren; omleggen; opmaken; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; toepassen; utiliseren; van kracht zijn; verbruiken |
bruka | inspannen; moeite geven | aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren |
göra gällande | inspannen; moeite geven | aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen |
göra upp på förhand | aanspannen; inspannen | |
uppbjuda | inspannen; moeite geven | |
utöva | inspannen; moeite geven | binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken |