Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. het mis hebben:


Niederländisch

Detailübersetzungen für het mis hebben (Niederländisch) ins Schwedisch

het mis hebben:

het mis hebben Verb (heb het mis, hebt het mis, heeft het mis, had het mis, hadden het mis, het mis gehad)

  1. het mis hebben (vergissen; feilen; misrekenen)
    ha fel; missta sig; ta fel
    • ha fel Verb (har fel, hade fel, haft fel)
    • missta sig Verb (misstar sig, misstog sig, misstagit sig)
    • ta fel Verb (tar fel, tog fel, tagit fel)

Konjugationen für het mis hebben:

o.t.t.
  1. heb het mis
  2. hebt het mis
  3. heeft het mis
  4. hebben het mis
  5. hebben het mis
  6. hebben het mis
o.v.t.
  1. had het mis
  2. had het mis
  3. had het mis
  4. hadden het mis
  5. hadden het mis
  6. hadden het mis
v.t.t.
  1. heb het mis gehad
  2. hebt het mis gehad
  3. heeft het mis gehad
  4. hebben het mis gehad
  5. hebben het mis gehad
  6. hebben het mis gehad
v.v.t.
  1. had het mis gehad
  2. had het mis gehad
  3. had het mis gehad
  4. hadden het mis gehad
  5. hadden het mis gehad
  6. hadden het mis gehad
o.t.t.t.
  1. zal het mis hebben
  2. zult het mis hebben
  3. zal het mis hebben
  4. zullen het mis hebben
  5. zullen het mis hebben
  6. zullen het mis hebben
o.v.t.t.
  1. zou het mis hebben
  2. zou het mis hebben
  3. zou het mis hebben
  4. zouden het mis hebben
  5. zouden het mis hebben
  6. zouden het mis hebben
diversen
  1. heb het mis!
  2. hebt het mis!
  3. het mis gehad
  4. het mis hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für het mis hebben:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ha fel feilen; het mis hebben; misrekenen; vergissen
missta sig feilen; het mis hebben; misrekenen; vergissen
ta fel feilen; het mis hebben; misrekenen; vergissen

Verwandte Übersetzungen für het mis hebben