Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für geschakeld (Niederländisch) ins Schwedisch
geschakeld:
Übersetzung Matrix für geschakeld:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ledad | geschakeld |
geschakeld form of schakelen:
-
schakelen (naar een andere versnelling overgaan)
Konjugationen für schakelen:
o.t.t.
- schakel
- schakelt
- schakelt
- schakelen
- schakelen
- schakelen
o.v.t.
- schakelde
- schakelde
- schakelde
- schakelden
- schakelden
- schakelden
v.t.t.
- ben geschakeld
- bent geschakeld
- is geschakeld
- zijn geschakeld
- zijn geschakeld
- zijn geschakeld
v.v.t.
- was geschakeld
- was geschakeld
- was geschakeld
- waren geschakeld
- waren geschakeld
- waren geschakeld
o.t.t.t.
- zal schakelen
- zult schakelen
- zal schakelen
- zullen schakelen
- zullen schakelen
- zullen schakelen
o.v.t.t.
- zou schakelen
- zou schakelen
- zou schakelen
- zouden schakelen
- zouden schakelen
- zouden schakelen
diversen
- schakel!
- schakelt!
- geschakeld
- schakelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schakelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
byta | kleingeld; ruilen; wisselgeld | |
växla | ruilen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
byta | naar een andere versnelling overgaan; schakelen | inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen |
växla | naar een andere versnelling overgaan; schakelen | aflossen; inruilen; inwisselen; omruilen; omwisselen; remplaceren; ruilen; uitwisselen; vernieuwen; verruilen; vervangen; verwisselen; wisselen |
ändra | naar een andere versnelling overgaan; schakelen | afwisselen; amenderen; hervormen; herzien; modificeren; omwerken; reformeren; veranderen; verwisselen; wijzigen |
Verwandte Wörter für "schakelen":
Verwandte Definitionen für "schakelen":
Wiktionary Übersetzungen für schakelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schakelen | → antända | ↔ allumer — enflammer ; mettre le feu à. |
• schakelen | → skänka; ge; giva | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
• schakelen | → öppna | ↔ ouvrir — Faire que ce qui clore, fermer, ne le être plus. |
• schakelen | → vrida; vända | ↔ tourner — Traductions à trier suivant le sens |