Niederländisch
Detailübersetzungen für gekleed (Niederländisch) ins Schwedisch
gekleed:
-
gekleed (aangekleed)
-
gekleed (speciaal gekleed; opgetut)
Übersetzung Matrix für gekleed:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
klädd | gekleed; opgetut; speciaal gekleed | |
klätt | gekleed; opgetut; speciaal gekleed | |
klätt för tillfället | gekleed; opgetut; speciaal gekleed | |
påklädd | aangekleed; gekleed | |
påklätt | aangekleed; gekleed |
Verwandte Wörter für "gekleed":
kleden:
-
kleden (zich tooien; uitmonsteren; zich kleden)
Konjugationen für kleden:
o.t.t.
- kleed
- kleedt
- kleedt
- kleden
- kleden
- kleden
o.v.t.
- kleedde
- kleedde
- kleedde
- kleedden
- kleedden
- kleedden
v.t.t.
- heb gekleed
- hebt gekleed
- heeft gekleed
- hebben gekleed
- hebben gekleed
- hebben gekleed
v.v.t.
- had gekleed
- had gekleed
- had gekleed
- hadden gekleed
- hadden gekleed
- hadden gekleed
o.t.t.t.
- zal kleden
- zult kleden
- zal kleden
- zullen kleden
- zullen kleden
- zullen kleden
o.v.t.t.
- zou kleden
- zou kleden
- zou kleden
- zouden kleden
- zouden kleden
- zouden kleden
en verder
- ben gekleed
- bent gekleed
- is gekleed
- zijn gekleed
- zijn gekleed
- zijn gekleed
diversen
- kleed!
- kleedt!
- gekleed
- kledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het kleden (aankleden; aandoen; aantrekken)
Übersetzung Matrix für kleden:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
klädsel | aandoen; aankleden; aantrekken; kleden | bekleding; gewaad; jurk; robe; stoffeerderij; stoffering |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
klä sig | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aandoen; aankleden; aantrekken |
smycka | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aankleden; decoreren; opluisteren; versieren; versieringen aanbrengen |
- | aankleden |