Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. geglazuurd:
  2. glazuren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für geglazuurd (Niederländisch) ins Schwedisch

geglazuurd:

geglazuurd Adjektiv

  1. geglazuurd (geglaceerd)
    glaserat; glaserad

Übersetzung Matrix für geglazuurd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
glaserad geglaceerd; geglazuurd glasachtig; glazig
glaserat geglaceerd; geglazuurd glasachtig; glazig

geglazuurd form of glazuren:

glazuren Verb (glazuur, glazuurt, glazuurde, glazuurden, geglazuurd)

  1. glazuren (verglazen; met glazuur bedekken)
    glasera
    • glasera Verb (glaserar, glaserade, glaserat)

Konjugationen für glazuren:

o.t.t.
  1. glazuur
  2. glazuurt
  3. glazuurt
  4. glazuren
  5. glazuren
  6. glazuren
o.v.t.
  1. glazuurde
  2. glazuurde
  3. glazuurde
  4. glazuurden
  5. glazuurden
  6. glazuurden
v.t.t.
  1. heb geglazuurd
  2. hebt geglazuurd
  3. heeft geglazuurd
  4. hebben geglazuurd
  5. hebben geglazuurd
  6. hebben geglazuurd
v.v.t.
  1. had geglazuurd
  2. had geglazuurd
  3. had geglazuurd
  4. hadden geglazuurd
  5. hadden geglazuurd
  6. hadden geglazuurd
o.t.t.t.
  1. zal glazuren
  2. zult glazuren
  3. zal glazuren
  4. zullen glazuren
  5. zullen glazuren
  6. zullen glazuren
o.v.t.t.
  1. zou glazuren
  2. zou glazuren
  3. zou glazuren
  4. zouden glazuren
  5. zouden glazuren
  6. zouden glazuren
en verder
  1. is geglazuurd
  2. zijn geglazuurd
diversen
  1. glazuur!
  2. glazuurt!
  3. geglazuurd
  4. glazurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für glazuren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
glasera glazuren; met glazuur bedekken; verglazen glaceren; glanzig verven; satineren

Verwandte Wörter für "glazuren":