Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. gebogen:
  2. buigen:
  3. bogen:
  4. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gebogen (Niederländisch) ins Schwedisch

gebogen:

gebogen Adjektiv

  1. gebogen (gekromd; krom)
    krokig
  2. gebogen (gewelfd)
    välvt; valvformig; valvformigt
  3. gebogen (voorovergebogen)

Übersetzung Matrix für gebogen:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fråmat böjd gebogen; voorovergebogen
fråmat böjt gebogen; voorovergebogen
krokig gebogen; gekromd; krom bochtig; slingerend
valvformig gebogen; gewelfd
valvformigt gebogen; gewelfd
välvt gebogen; gewelfd

Wiktionary Übersetzungen für gebogen:


Cross Translation:
FromToVia
gebogen böjd bent — folded
gebogen krokig courbe — qui n’est droit

gebogen form of buigen:

buigen Verb (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)

  1. buigen (krombuigen)
    böja; buga; böja sig
    • böja Verb (böjer, böjde, böjt)
    • buga Verb (bugar, bugade, bugat)
    • böja sig Verb (böjer sig, böjde sig, böjt sig)
  2. buigen (eer betuigen)
    buga i ära
    • buga i ära Verb (bugar i ära, bugade i ära, bugat i ära)
  3. buigen (welven; krommen)
    svänga; böja sig; gå i en båge
    • svänga Verb (svänger, svängde, svängt)
    • böja sig Verb (böjer sig, böjde sig, böjt sig)
    • gå i en båge Verb (går i en båge, gick i en båge, gått i en båge)
  4. buigen (krommen; krom buigen)
    kurva
    • kurva Verb (kurvar, kurvade, kurvat)
  5. buigen (eerbied tonen)
    niga; knixa
    • niga Verb (nigar, nigade, nigat)
    • knixa Verb (knixar, knixade, knixat)

Konjugationen für buigen:

o.t.t.
  1. buig
  2. buigt
  3. buigt
  4. buigen
  5. buigen
  6. buigen
o.v.t.
  1. boog
  2. boog
  3. boog
  4. bogen
  5. bogen
  6. bogen
v.t.t.
  1. heb gebogen
  2. hebt gebogen
  3. heeft gebogen
  4. hebben gebogen
  5. hebben gebogen
  6. hebben gebogen
v.v.t.
  1. had gebogen
  2. had gebogen
  3. had gebogen
  4. hadden gebogen
  5. hadden gebogen
  6. hadden gebogen
o.t.t.t.
  1. zal buigen
  2. zult buigen
  3. zal buigen
  4. zullen buigen
  5. zullen buigen
  6. zullen buigen
o.v.t.t.
  1. zou buigen
  2. zou buigen
  3. zou buigen
  4. zouden buigen
  5. zouden buigen
  6. zouden buigen
en verder
  1. ben gebogen
  2. bent gebogen
  3. is gebogen
  4. zijn gebogen
  5. zijn gebogen
  6. zijn gebogen
diversen
  1. buig!
  2. buigt!
  3. gebogen
  4. buigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für buigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
böja buiging; kromming
kurva bocht; buiging; draai; kromme; kromming; kromte; kronkel; ronding
niga buiging; nijging
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
buga buigen; krombuigen nijgen
buga i ära buigen; eer betuigen
böja buigen; krombuigen declineren; doen buigen; krom buigen; ombuigen; verbuigen; vervoegen
böja sig buigen; krombuigen; krommen; welven kromlopen
gå i en båge buigen; krommen; welven
knixa buigen; eerbied tonen
kurva buigen; krom buigen; krommen
niga buigen; eerbied tonen
svänga buigen; krommen; welven draaien; iets omdraaien; omkeren; oscilleren; schommelen; wenden; wiegelen; wiegen; zwengelen; zwenken

Verwandte Definitionen für "buigen":

  1. eerbiedig groeten door hoofd en schouders voorover te doen1
    • Antonio heeft voor de koningin gebogen1
  2. het krom maken1
    • hij buigt het ijzer met een tang1

Wiktionary Übersetzungen für buigen:


Cross Translation:
FromToVia
buigen böja bend — to cause to shape into a curve
buigen böja; krokna bend — to become curved
buigen glida bend — to change the pitch
buigen krokna; böjas; bågna; kröka; böja bow — to become bent
buigen kröka; böja bow — to bend a thing
buigen kröka; böja curve — bend, crook
buigen kröka; böja biegen — (transitiv): einen Gegenstand so verformen, dass sich die Krümmung des Gegenstands ändern

gebogen form of bogen:

bogen [de ~] Nomen, Plural

  1. de bogen
    böjar; kurvor; bågar

bogen Verb (boog, boogt, boogde, boogden, gebogen)

  1. bogen (zich kunnen beroemen op)
    skryta; skrävla; yvas
    • skryta Verb (skryter, skröt, sktutit)
    • skrävla Verb (skrävlar, skrävlade, skrävlat)
    • yvas Verb (yvar, yvade, yvat)

Konjugationen für bogen:

o.t.t.
  1. boog
  2. boogt
  3. boogt
  4. bogen
  5. bogen
  6. bogen
o.v.t.
  1. boogde
  2. boogde
  3. boogde
  4. boogden
  5. boogden
  6. boogden
v.t.t.
  1. ben gebogen
  2. bent gebogen
  3. is gebogen
  4. zijn gebogen
  5. zijn gebogen
  6. zijn gebogen
v.v.t.
  1. was gebogen
  2. was gebogen
  3. was gebogen
  4. waren gebogen
  5. waren gebogen
  6. waren gebogen
o.t.t.t.
  1. zal bogen
  2. zult bogen
  3. zal bogen
  4. zullen bogen
  5. zullen bogen
  6. zullen bogen
o.v.t.t.
  1. zou bogen
  2. zou bogen
  3. zou bogen
  4. zouden bogen
  5. zouden bogen
  6. zouden bogen
diversen
  1. boog!
  2. boogt!
  3. gebogen
  4. bogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bogen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bågar bogen
böjar bogen buigingen
kurvor bogen bochten; kurven
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skryta bogen; zich kunnen beroemen op bluffen; brallen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven
skrävla bogen; zich kunnen beroemen op brallen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven
yvas bogen; zich kunnen beroemen op bluffen

Verwandte Wörter für "bogen":


Wiktionary Übersetzungen für bogen:


Cross Translation:
FromToVia
bogen skryta; skrävla boast — to brag; to talk loudly in praise of oneself