Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. finishen:
  2. finish:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für finishen (Niederländisch) ins Schwedisch

finishen:

finishen Verb (finish, finisht, finishte, finishten, gefinisht)

  1. finishen (aankomen; eindigen)
    sluta; avsluta; fullborda
    • sluta Verb (slutar, slutade, slutat)
    • avsluta Verb (avslutar, avslutade, avslutat)
    • fullborda Verb (fullbordar, fullbordade, fullbordat)

Konjugationen für finishen:

o.t.t.
  1. finish
  2. finisht
  3. finisht
  4. finishen
  5. finishen
  6. finishen
o.v.t.
  1. finishte
  2. finishte
  3. finishte
  4. finishten
  5. finishten
  6. finishten
v.t.t.
  1. ben gefinisht
  2. bent gefinisht
  3. is gefinisht
  4. zijn gefinisht
  5. zijn gefinisht
  6. zijn gefinisht
v.v.t.
  1. was gefinisht
  2. was gefinisht
  3. was gefinisht
  4. waren gefinisht
  5. waren gefinisht
  6. waren gefinisht
o.t.t.t.
  1. zal finishen
  2. zult finishen
  3. zal finishen
  4. zullen finishen
  5. zullen finishen
  6. zullen finishen
o.v.t.t.
  1. zou finishen
  2. zou finishen
  3. zou finishen
  4. zouden finishen
  5. zouden finishen
  6. zouden finishen
diversen
  1. finish!
  2. finisht!
  3. gefinisht
  4. finishend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für finishen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avsluta afkrijgen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avsluta aankomen; eindigen; finishen afkrijgen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; fiksen; haspelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; leegeten; naar einde toewerken; op een haspel winden; opeten; opklossen; opwikkelen; opwinden; raken; ten einde zijn; terechtkomen; treffen; uithebben; uitkrijgen; vervolledigen; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
fullborda aankomen; eindigen; finishen ten einde zijn; totstandbrengen
sluta aankomen; eindigen; finishen afhaken; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; ermee uitscheiden; eruitstappen; geraken; haspelen; naar einde toewerken; op een haspel winden; opgeven; ophouden; opklossen; opwikkelen; opwinden; staken; stoppen; terechtkomen; uitscheiden; verzeilen

Verwandte Wörter für "finishen":


Wiktionary Übersetzungen für finishen:


Cross Translation:
FromToVia
finishen göra en finish finishenintransitiv; Pferdesport: dem Pferd bei einem Rennen im Endspurt – dem sogenannten Finish – das Letzte an Kraft abverlangen
finishen gå i mål; avsluta finishenintransitiv; Sport: an einem Wettkampf (sieg- beziehungsweise erfolgreich) teilnehmen

finish:

finish [de ~ (m)] Nomen

  1. de finish (finishlijn; eindpunt; einde; meet; eindstreep)

Übersetzung Matrix für finish:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
slutreplik einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet slotregel

Verwandte Wörter für "finish":


Wiktionary Übersetzungen für finish:


Cross Translation:
FromToVia
finish mål finish — end