Niederländisch
Detailübersetzungen für breide (Niederländisch) ins Schwedisch
breien:
-
breien
Konjugationen für breien:
o.t.t.
- brei
- breit
- breit
- breien
- breien
- breien
o.v.t.
- breide
- breide
- breide
- breiden
- breiden
- breiden
v.t.t.
- heb gebreid
- hebt gebreid
- heeft gebreid
- hebben gebreid
- hebben gebreid
- hebben gebreid
v.v.t.
- had gebreid
- had gebreid
- had gebreid
- hadden gebreid
- hadden gebreid
- hadden gebreid
o.t.t.t.
- zal breien
- zult breien
- zal breien
- zullen breien
- zullen breien
- zullen breien
o.v.t.t.
- zou breien
- zou breien
- zou breien
- zouden breien
- zouden breien
- zouden breien
diversen
- brei!
- breit!
- gebreid
- breiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für breien:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sticka | breien | aftroeven; doorprikken; een por geven; klitten; openprikken; opkrassen; overtroeven; porren; prikken; prikken in; samenplakken; steken; steken geven; stoten; voorsnijden |