Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- bezwaard:
- bezwaren:
-
Wiktionary:
- bezwaren → belasta
Niederländisch
Detailübersetzungen für bezwaard (Niederländisch) ins Schwedisch
bezwaard:
-
bezwaard (belast)
Übersetzung Matrix für bezwaard:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
laddad | belast; bezwaard | opgeladen |
laddat | belast; bezwaard | bezwangerd; geladen; opgeladen; opladen van een geweer |
lastad | belast; bezwaard | |
lastat | belast; bezwaard | |
nedtyngt | belast; bezwaard |
Verwandte Wörter für "bezwaard":
bezwaren:
-
bezwaren (bezwaar aantekenen; bezwaar maken)
-
bezwaren (verzwaren; zwaarder maken; gewicht toevoegen)
Konjugationen für bezwaren:
o.t.t.
- bezwaar
- bezwaart
- bezwaart
- bezwaren
- bezwaren
- bezwaren
o.v.t.
- bezwaarde
- bezwaarde
- bezwaarde
- bezwaarden
- bezwaarden
- bezwaarden
v.t.t.
- heb bezwaard
- hebt bezwaard
- heeft bezwaard
- hebben bezwaard
- hebben bezwaard
- hebben bezwaard
v.v.t.
- had bezwaard
- had bezwaard
- had bezwaard
- hadden bezwaard
- hadden bezwaard
- hadden bezwaard
o.t.t.t.
- zal bezwaren
- zult bezwaren
- zal bezwaren
- zullen bezwaren
- zullen bezwaren
- zullen bezwaren
o.v.t.t.
- zou bezwaren
- zou bezwaren
- zou bezwaren
- zouden bezwaren
- zouden bezwaren
- zouden bezwaren
diversen
- bezwaar!
- bezwaart!
- bezwaard
- bezwarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bezwaren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
göra invändningar | bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren | protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken |
göra tyngre | bezwaren; gewicht toevoegen; verzwaren; zwaarder maken | verzwaren; zwaarder maken |
klaga | bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren | eisen; foeteren; huilen; jammeren; jeremiëren; kankeren; kermen; klagen; knorren; knorrend geluid maken; protesteren; reclameren; rouwklagen; sakkeren; schreien; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren; uitgieren; weeklagen; zeuren |
opponera sig | bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren | opponeren; protesteren; tegenspartelen; tegenspreken; tegenstribbelen; tegenwerpen; verzetten |