Niederländisch
Detailübersetzungen für bevruchten (Niederländisch) ins Schwedisch
bevruchten:
-
bevruchten
Konjugationen für bevruchten:
o.t.t.
- bevrucht
- bevrucht
- bevrucht
- bevruchten
- bevruchten
- bevruchten
o.v.t.
- bevruchtte
- bevruchtte
- bevruchtte
- bevruchtten
- bevruchtten
- bevruchtten
v.t.t.
- heb bevrucht
- hebt bevrucht
- heeft bevrucht
- hebben bevrucht
- hebben bevrucht
- hebben bevrucht
v.v.t.
- had bevrucht
- had bevrucht
- had bevrucht
- hadden bevrucht
- hadden bevrucht
- hadden bevrucht
o.t.t.t.
- zal bevruchten
- zult bevruchten
- zal bevruchten
- zullen bevruchten
- zullen bevruchten
- zullen bevruchten
o.v.t.t.
- zou bevruchten
- zou bevruchten
- zou bevruchten
- zouden bevruchten
- zouden bevruchten
- zouden bevruchten
diversen
- bevrucht!
- bevrucht!
- bevrucht
- bevruchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bevruchten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
befrukta | bevruchten |
Computerübersetzung von Drittern: