Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. bevoegdheid:
  2. bevoegd:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bevoegdheid (Niederländisch) ins Schwedisch

bevoegdheid:

bevoegdheid [de ~ (v)] Nomen

  1. de bevoegdheid (bevoegd zijn)
  2. de bevoegdheid (competentie)
    sakkunskap; kompetens
  3. de bevoegdheid

Übersetzung Matrix für bevoegdheid:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ha befogenhet bevoegd zijn; bevoegdheid
kompetens bevoegdheid; competentie capabelheid; competentie; deskundigheid; kennis van zaken; mate van kunstbeheersing; techniek; vaardigheid; vakkundigheid
privilegium bevoegdheid bevoorrechting; privilege; voorrecht
sakkunskap bevoegdheid; competentie bekwaamheid; capaciteit; deskundigheid; kennis van zaken; kwaliteit; ter zake kundigheid; vakkundigheid

Verwandte Wörter für "bevoegdheid":


Wiktionary Übersetzungen für bevoegdheid:


Cross Translation:
FromToVia
bevoegdheid auktoritet authority — power to enforce rules or give orders
bevoegdheid tillåtelse autorisationaction d’autoriser.

bevoegd:

bevoegd Adjektiv

  1. bevoegd
    skickligt; auktoriserat; kompetent; utbildad; tränat; övat; utbildat; övad

Übersetzung Matrix für bevoegd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
auktoriserat bevoegd gerechtigd; gewettigd
kompetent bevoegd rechtsbevoegd
skickligt bevoegd behendig; bekwaam; bij de pinken; clever; goochem; handig; kien; kundig; schrander; slim; uitgeslapen; vaardig; volleerd
tränat bevoegd
utbildad bevoegd
utbildat bevoegd
övad bevoegd
övat bevoegd

Verwandte Wörter für "bevoegd":


Wiktionary Übersetzungen für bevoegd:


Cross Translation:
FromToVia
bevoegd kompetent compétent — juri|fr Qui appartenir, qui est dû en vertu de certains droits. Il ne se dit, en ce sens, que d’une portion de quelque bien, de quelque domaine.