Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. betoogd:
  2. betogen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für betoogd (Niederländisch) ins Schwedisch

betoogd:

betoogd Adjektiv

  1. betoogd (gedemonstreerd)

Übersetzung Matrix für betoogd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
demonstrerat betoogd; gedemonstreerd
förevisad betoogd; gedemonstreerd
förevisat betoogd; gedemonstreerd

betoogd form of betogen:

betogen Verb (betoog, betoogt, betoogde, betoogden, betoogd)

  1. betogen (demonstreren)
    demonstera; visa; förklara
    • demonstera Verb (demonsterar, demonsterade, demonsterat)
    • visa Verb (visar, visade, visat)
    • förklara Verb (förklarar, förklarade, förklarat)

Konjugationen für betogen:

o.t.t.
  1. betoog
  2. betoogt
  3. betoogt
  4. betogen
  5. betogen
  6. betogen
o.v.t.
  1. betoogde
  2. betoogde
  3. betoogde
  4. betoogden
  5. betoogden
  6. betoogden
v.t.t.
  1. heb betoogd
  2. hebt betoogd
  3. heeft betoogd
  4. hebben betoogd
  5. hebben betoogd
  6. hebben betoogd
v.v.t.
  1. had betoogd
  2. had betoogd
  3. had betoogd
  4. hadden betoogd
  5. hadden betoogd
  6. hadden betoogd
o.t.t.t.
  1. zal betogen
  2. zult betogen
  3. zal betogen
  4. zullen betogen
  5. zullen betogen
  6. zullen betogen
o.v.t.t.
  1. zou betogen
  2. zou betogen
  3. zou betogen
  4. zouden betogen
  5. zouden betogen
  6. zouden betogen
diversen
  1. betoog!
  2. betoogt!
  3. betoogd
  4. betogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für betogen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
visa demonstratie; laten zien; melodie; wijs
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
demonstera betogen; demonstreren
förklara betogen; demonstreren beschrijven; betonen; betuigen; duiden; mededelen; mening kenbaar maken; nader verklaren; ontvouwen; opklaren; parafraseren; preciseren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; uitwerken; verduidelijken; verhalen; verkondigen; vertellen; wolken verdwijnen; zeggen
visa betogen; demonstreren aanbieden; etaleren; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; te voorschijn halen; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbreiden; uitstallen; vertonen; voor de dag halen; voordedaghalen; voorleggen; weergeven; wijzen naar