Niederländisch
Detailübersetzungen für bescheuren (Niederländisch) ins Schwedisch
bescheuren:
-
bescheuren
Konjugationen für bescheuren:
o.t.t.
- bescheur
- bescheurt
- bescheurt
- bescheuren
- bescheuren
- bescheuren
o.v.t.
- bescheurde
- bescheurde
- bescheurde
- bescheurden
- bescheurden
- bescheurden
v.t.t.
- heb bescheurd
- hebt bescheurd
- heeft bescheurd
- hebben bescheurd
- hebben bescheurd
- hebben bescheurd
v.v.t.
- had bescheurd
- had bescheurd
- had bescheurd
- hadden bescheurd
- hadden bescheurd
- hadden bescheurd
o.t.t.t.
- zal bescheuren
- zult bescheuren
- zal bescheuren
- zullen bescheuren
- zullen bescheuren
- zullen bescheuren
o.v.t.t.
- zou bescheuren
- zou bescheuren
- zou bescheuren
- zouden bescheuren
- zouden bescheuren
- zouden bescheuren
diversen
- bescheur!
- bescheurt!
- bescheurd
- bescheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bescheuren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
skratta av full hals | bescheuren |