Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. beplakken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beplakken (Niederländisch) ins Schwedisch

beplakken:

beplakken Verb (beplak, beplakt, beplakte, beplakten, beplakt)

  1. beplakken
    stämpla
    • stämpla Verb (stämplar, stämplade, stämplat)

Konjugationen für beplakken:

o.t.t.
  1. beplak
  2. beplakt
  3. beplakt
  4. beplakken
  5. beplakken
  6. beplakken
o.v.t.
  1. beplakte
  2. beplakte
  3. beplakte
  4. beplakten
  5. beplakten
  6. beplakten
v.t.t.
  1. heb beplakt
  2. hebt beplakt
  3. heeft beplakt
  4. hebben beplakt
  5. hebben beplakt
  6. hebben beplakt
v.v.t.
  1. had beplakt
  2. had beplakt
  3. had beplakt
  4. hadden beplakt
  5. hadden beplakt
  6. hadden beplakt
o.t.t.t.
  1. zal beplakken
  2. zult beplakken
  3. zal beplakken
  4. zullen beplakken
  5. zullen beplakken
  6. zullen beplakken
o.v.t.t.
  1. zou beplakken
  2. zou beplakken
  3. zou beplakken
  4. zouden beplakken
  5. zouden beplakken
  6. zouden beplakken
diversen
  1. beplak!
  2. beplakt!
  3. beplakt
  4. beplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für beplakken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
stämpla beplakken afstempelen; intrigeren; keurmerken; konkelen; kuipen; slecht voorstellen; stempel drukken op; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen; steun trekken; uitkering krijgen; verketteren