Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für bekleden (Niederländisch) ins Schwedisch
bekleden:
-
bekleden (bedekken; overtrekken)
-
bekleden (van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen)
Konjugationen für bekleden:
o.t.t.
- bekleed
- bekleedt
- bekleedt
- bekleden
- bekleden
- bekleden
o.v.t.
- bekleedde
- bekleedde
- bekleedde
- bekleedden
- bekleedden
- bekleedden
v.t.t.
- heb bekleed
- hebt bekleed
- heeft bekleed
- hebben bekleed
- hebben bekleed
- hebben bekleed
v.v.t.
- had bekleed
- had bekleed
- had bekleed
- hadden bekleed
- hadden bekleed
- hadden bekleed
o.t.t.t.
- zal bekleden
- zult bekleden
- zal bekleden
- zullen bekleden
- zullen bekleden
- zullen bekleden
o.v.t.t.
- zou bekleden
- zou bekleden
- zou bekleden
- zouden bekleden
- zouden bekleden
- zouden bekleden
diversen
- bekleed!
- bekleedt!
- bekleed
- bekledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bekleden:
Wiktionary Übersetzungen für bekleden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bekleden | → belägga; täcka | ↔ coat — to cover with a coat of some material |
• bekleden | → drapera | ↔ drape — to cover or adorn with drapery or folds of cloth, or as with drapery |
• bekleden | → täcka; fodra | ↔ line — cover the inside surface of (something) |
• bekleden | → bebo | ↔ occuper — Traductions à trier suivant le sens |
• bekleden | → betäcka; hölja; skyla; täcka; övertäcka | ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général) |
• bekleden | → tacka ja till | ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin. |
• bekleden | → tapetsera | ↔ tapisser — revêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent. |