Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für baggeren (Niederländisch) ins Schwedisch
baggeren:
-
baggeren
-
baggeren
Konjugationen für baggeren:
o.t.t.
- bagger
- baggert
- baggert
- baggeren
- baggeren
- baggeren
o.v.t.
- baggerde
- baggerde
- baggerde
- baggerden
- baggerden
- baggerden
v.t.t.
- heb gebaggerd
- hebt gebaggerd
- heeft gebaggerd
- hebben gebaggerd
- hebben gebaggerd
- hebben gebaggerd
v.v.t.
- had gebaggerd
- had gebaggerd
- had gebaggerd
- hadden gebaggerd
- hadden gebaggerd
- hadden gebaggerd
o.t.t.t.
- zal baggeren
- zult baggeren
- zal baggeren
- zullen baggeren
- zullen baggeren
- zullen baggeren
o.v.t.t.
- zou baggeren
- zou baggeren
- zou baggeren
- zouden baggeren
- zouden baggeren
- zouden baggeren
diversen
- bagger!
- baggert!
- gebaggerd
- baggerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für baggeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
snylta | baggeren | afbedelen |
Other | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
muddring | baggeren |
Verwandte Wörter für "baggeren":
bagger:
Übersetzung Matrix für bagger:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dy | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | |
gyttja | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | |
lera | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | klei; leem |
slam | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | slem |
smuts | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | drek; prut; smurrie; viezigheden; zwijnerij |
sörja | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | mengvoer |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sörja | bedroefd zijn; bedroeven; bewenen; in de rouw zijn; rouwen; treuren; verdriet hebben |