Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. arceren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für arceren (Niederländisch) ins Schwedisch

arceren:

arceren Verb (arceer, arceert, arceerde, arceerden, gearceerd)

  1. arceren
    kläcka
    • kläcka Verb (kläcker, kläckte, kläckt)

Konjugationen für arceren:

o.t.t.
  1. arceer
  2. arceert
  3. arceert
  4. arceren
  5. arceren
  6. arceren
o.v.t.
  1. arceerde
  2. arceerde
  3. arceerde
  4. arceerden
  5. arceerden
  6. arceerden
v.t.t.
  1. heb gearceerd
  2. hebt gearceerd
  3. heeft gearceerd
  4. hebben gearceerd
  5. hebben gearceerd
  6. hebben gearceerd
v.v.t.
  1. had gearceerd
  2. had gearceerd
  3. had gearceerd
  4. hadden gearceerd
  5. hadden gearceerd
  6. hadden gearceerd
o.t.t.t.
  1. zal arceren
  2. zult arceren
  3. zal arceren
  4. zullen arceren
  5. zullen arceren
  6. zullen arceren
o.v.t.t.
  1. zou arceren
  2. zou arceren
  3. zou arceren
  4. zouden arceren
  5. zouden arceren
  6. zouden arceren
diversen
  1. arceer!
  2. arceert!
  3. gearceerd
  4. arcerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für arceren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kläcka arceren