Niederländisch
Detailübersetzungen für arceren (Niederländisch) ins Schwedisch
arceren:
-
arceren
Konjugationen für arceren:
o.t.t.
- arceer
- arceert
- arceert
- arceren
- arceren
- arceren
o.v.t.
- arceerde
- arceerde
- arceerde
- arceerden
- arceerden
- arceerden
v.t.t.
- heb gearceerd
- hebt gearceerd
- heeft gearceerd
- hebben gearceerd
- hebben gearceerd
- hebben gearceerd
v.v.t.
- had gearceerd
- had gearceerd
- had gearceerd
- hadden gearceerd
- hadden gearceerd
- hadden gearceerd
o.t.t.t.
- zal arceren
- zult arceren
- zal arceren
- zullen arceren
- zullen arceren
- zullen arceren
o.v.t.t.
- zou arceren
- zou arceren
- zou arceren
- zouden arceren
- zouden arceren
- zouden arceren
diversen
- arceer!
- arceert!
- gearceerd
- arcerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für arceren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kläcka | arceren |