Niederländisch
Detailübersetzungen für afzwaaien (Niederländisch) ins Schwedisch
afzwaaien:
-
afzwaaien (demobiliseren)
Konjugationen für afzwaaien:
o.t.t.
- zwaai af
- zwaait af
- zwaait af
- zwaaien af
- zwaaien af
- zwaaien af
o.v.t.
- zwaaide af
- zwaaide af
- zwaaide af
- zwaaiden af
- zwaaiden af
- zwaaiden af
v.t.t.
- ben afgezwaaid
- bent afgezwaaid
- is afgezwaaid
- zijn afgezwaaid
- zijn afgezwaaid
- zijn afgezwaaid
v.v.t.
- was afgezwaaid
- was afgezwaaid
- was afgezwaaid
- waren afgezwaaid
- waren afgezwaaid
- waren afgezwaaid
o.t.t.t.
- zal afzwaaien
- zult afzwaaien
- zal afzwaaien
- zullen afzwaaien
- zullen afzwaaien
- zullen afzwaaien
o.v.t.t.
- zou afzwaaien
- zou afzwaaien
- zou afzwaaien
- zouden afzwaaien
- zouden afzwaaien
- zouden afzwaaien
diversen
- zwaai af!
- zwaait af!
- afgezwaaid
- afzwaaiende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für afzwaaien:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
demobilisera | afzwaaien; demobiliseren |