Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. afvoeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afvoert (Niederländisch) ins Schwedisch

afvoert form of afvoeren:

afvoeren Verb (voer af, voert af, voerde af, voerden af, afgevoerd)

  1. afvoeren (lozen; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen)
    tömma; avleda; låta avrinna; uttappa
    • tömma Verb (tömmer, tömmde, tömmt)
    • avleda Verb (avleder, avledde, avlett)
    • låta avrinna Verb (låter avrinna, låt avrinna, låtit avrinna)
    • uttappa Verb (uttappar, uttappade, uttappat)
  2. afvoeren (wegdragen; meedragen; wegvoeren; wegslepen; wegsjouwen)
    föra bort; ta bort; bära bort
    • föra bort Verb (för bort, förde bort, fört bort)
    • ta bort Verb (tar bort, tog bort, tagit bort)
    • bära bort Verb (bär bort, bar bort, burit bort)
  3. afvoeren (doen wegvloeien)
    avföra
    • avföra Verb (avför, avförde, avfört)

Konjugationen für afvoeren:

o.t.t.
  1. voer af
  2. voert af
  3. voert af
  4. voeren af
  5. voeren af
  6. voeren af
o.v.t.
  1. voerde af
  2. voerde af
  3. voerde af
  4. voerden af
  5. voerden af
  6. voerden af
v.t.t.
  1. heb afgevoerd
  2. hebt afgevoerd
  3. heeft afgevoerd
  4. hebben afgevoerd
  5. hebben afgevoerd
  6. hebben afgevoerd
v.v.t.
  1. had afgevoerd
  2. had afgevoerd
  3. had afgevoerd
  4. hadden afgevoerd
  5. hadden afgevoerd
  6. hadden afgevoerd
o.t.t.t.
  1. zal afvoeren
  2. zult afvoeren
  3. zal afvoeren
  4. zullen afvoeren
  5. zullen afvoeren
  6. zullen afvoeren
o.v.t.t.
  1. zou afvoeren
  2. zou afvoeren
  3. zou afvoeren
  4. zouden afvoeren
  5. zouden afvoeren
  6. zouden afvoeren
diversen
  1. voer af!
  2. voert af!
  3. afgevoerd
  4. afvoerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afvoeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avföra lozen; spuien
bära bort wegdragen
ta bort wegruimen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avföra afvoeren; doen wegvloeien
avleda afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
bära bort afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
föra bort afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
låta avrinna afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
ta bort afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren afnemen; afstoffen; afzonderen; ecarteren; lichten; nemen uit; publicatie ongedaan maken; stoffen; uitgommen; uitlichten; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; vlakken; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegvegen; wegwerken; wissen
tömma afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen ledigen; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegpompen; leegstorten; legen; plunderen; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitnemen; uitpersen; uitplunderen; uitpompen; uitschudden; uitzuigen
uttappa afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen