Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. afruimen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afruimen (Niederländisch) ins Schwedisch

afruimen:

afruimen Verb (ruim af, ruimt af, ruimde af, ruimden af, afgeruimd)

  1. afruimen (opruimen; afdekken)
    duka av
    • duka av Verb (dukar av, dukade av, dukat av)

Konjugationen für afruimen:

o.t.t.
  1. ruim af
  2. ruimt af
  3. ruimt af
  4. ruimen af
  5. ruimen af
  6. ruimen af
o.v.t.
  1. ruimde af
  2. ruimde af
  3. ruimde af
  4. ruimden af
  5. ruimden af
  6. ruimden af
v.t.t.
  1. heb afgeruimd
  2. hebt afgeruimd
  3. heeft afgeruimd
  4. hebben afgeruimd
  5. hebben afgeruimd
  6. hebben afgeruimd
v.v.t.
  1. had afgeruimd
  2. had afgeruimd
  3. had afgeruimd
  4. hadden afgeruimd
  5. hadden afgeruimd
  6. hadden afgeruimd
o.t.t.t.
  1. zal afruimen
  2. zult afruimen
  3. zal afruimen
  4. zullen afruimen
  5. zullen afruimen
  6. zullen afruimen
o.v.t.t.
  1. zou afruimen
  2. zou afruimen
  3. zou afruimen
  4. zouden afruimen
  5. zouden afruimen
  6. zouden afruimen
diversen
  1. ruim af!
  2. ruimt af!
  3. afgeruimd
  4. afruimende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afruimen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
duka av afdekken; afruimen; opruimen

Computerübersetzung von Drittern: