Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. afpoeieren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afpoeieren (Niederländisch) ins Schwedisch

afpoeieren:

afpoeieren Verb (poeier af, poeiert af, poeierde af, poeierden af, afgepoeierd)

  1. afpoeieren
    borsta av
    • borsta av Verb (borstar av, borstade av, borstat av)

Konjugationen für afpoeieren:

o.t.t.
  1. poeier af
  2. poeiert af
  3. poeiert af
  4. poeieren af
  5. poeieren af
  6. poeieren af
o.v.t.
  1. poeierde af
  2. poeierde af
  3. poeierde af
  4. poeierden af
  5. poeierden af
  6. poeierden af
v.t.t.
  1. heb afgepoeierd
  2. hebt afgepoeierd
  3. heeft afgepoeierd
  4. hebben afgepoeierd
  5. hebben afgepoeierd
  6. hebben afgepoeierd
v.v.t.
  1. had afgepoeierd
  2. had afgepoeierd
  3. had afgepoeierd
  4. hadden afgepoeierd
  5. hadden afgepoeierd
  6. hadden afgepoeierd
o.t.t.t.
  1. zal afpoeieren
  2. zult afpoeieren
  3. zal afpoeieren
  4. zullen afpoeieren
  5. zullen afpoeieren
  6. zullen afpoeieren
o.v.t.t.
  1. zou afpoeieren
  2. zou afpoeieren
  3. zou afpoeieren
  4. zouden afpoeieren
  5. zouden afpoeieren
  6. zouden afpoeieren
diversen
  1. poeier af!
  2. poeiert af!
  3. afgepoeierd
  4. afpoeierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpoeieren [znw.] Nomen

  1. afpoeieren
    nobb; avspisning

Übersetzung Matrix für afpoeieren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avspisning afpoeieren
nobb afpoeieren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
borsta av afpoeieren

Wiktionary Übersetzungen für afpoeieren:


Cross Translation:
FromToVia
afpoeieren snäsa rabrouerrebuter quelqu’un avec rudesse.