Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. afgeweekt:
  2. afweken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afgeweekt (Niederländisch) ins Schwedisch

afgeweekt:

afgeweekt Adjektiv

  1. afgeweekt
    dyblöt; genomblött

Übersetzung Matrix für afgeweekt:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dyblöt afgeweekt ingeweekt
genomblött afgeweekt doordrongen; doornat; doortrokken; drijfnat; kleddernat; kletsnat; poedelnat; sliknat; vervuld; zeiknat

afweken:

afweken Verb (week af, weekt af, weekte af, weekten af, afgeweekt)

  1. afweken
    blöta
    • blöta Verb (blötar, blötte, blött)
  2. afweken (losweken; afstomen)
    blöta ur
    • blöta ur Verb (blötar ur, blötte ur, blött ur)

Konjugationen für afweken:

o.t.t.
  1. week af
  2. weekt af
  3. weekt af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
o.v.t.
  1. weekte af
  2. weekte af
  3. weekte af
  4. weekten af
  5. weekten af
  6. weekten af
v.t.t.
  1. heb afgeweekt
  2. hebt afgeweekt
  3. heeft afgeweekt
  4. hebben afgeweekt
  5. hebben afgeweekt
  6. hebben afgeweekt
v.v.t.
  1. had afgeweekt
  2. had afgeweekt
  3. had afgeweekt
  4. hadden afgeweekt
  5. hadden afgeweekt
  6. hadden afgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal afweken
  2. zult afweken
  3. zal afweken
  4. zullen afweken
  5. zullen afweken
  6. zullen afweken
o.v.t.t.
  1. zou afweken
  2. zou afweken
  3. zou afweken
  4. zouden afweken
  5. zouden afweken
  6. zouden afweken
diversen
  1. week af!
  2. weekt af!
  3. afgeweekt
  4. afwekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afweken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blöta afweken begieten; besproeien; bevochtigen; doorweken; nat maken; water geven
blöta ur afstomen; afweken; losweken