Niederländisch
Detailübersetzungen für uithangen (Niederländisch) ins Schwedisch
uithangen:
-
uithangen (zich bevinden; zijn)
-
uithangen (naar buiten hangen)
Konjugationen für uithangen:
o.t.t.
- hang uit
- hangt uit
- hangt uit
- hangen uit
- hangen uit
- hangen uit
o.v.t.
- hing uit
- hing uit
- hing uit
- hingen uit
- hingen uit
- hingen uit
v.t.t.
- heb uitgehangen
- hebt uitgehangen
- heeft uitgehangen
- hebben uitgehangen
- hebben uitgehangen
- hebben uitgehangen
v.v.t.
- had uitgehangen
- had uitgehangen
- had uitgehangen
- hadden uitgehangen
- hadden uitgehangen
- hadden uitgehangen
o.t.t.t.
- zal uithangen
- zult uithangen
- zal uithangen
- zullen uithangen
- zullen uithangen
- zullen uithangen
o.v.t.t.
- zou uithangen
- zou uithangen
- zou uithangen
- zouden uithangen
- zouden uithangen
- zouden uithangen
en verder
- ben uitgehangen
- bent uitgehangen
- is uitgehangen
- zijn uitgehangen
- zijn uitgehangen
- zijn uitgehangen
diversen
- hang uit!
- hangt uit!
- uitgehangen
- uithangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uithangen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bo | nest | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
befinna sig | uithangen; zich bevinden; zijn | ergens zijn; zich ophouden |
bo | uithangen; zich bevinden; zijn | leven; logeren; resideren; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen |
hänga ut | naar buiten hangen; uithangen | buiten hangen |
uppehålla sig | uithangen; zich bevinden; zijn | |
vara bosatt | uithangen; zich bevinden; zijn | |
vistas | uithangen; zich bevinden; zijn |