Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. groeperen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für groeperen (Niederländisch) ins Schwedisch

groeperen:

groeperen Verb (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)

  1. groeperen (indelen; ordenen; arrangeren; systematiseren)
    gruppera
    • gruppera Verb (grupperar, grupperade, grupperat)
  2. groeperen
    kombinera
    • kombinera Verb (kombinerar, kombinerade, kombinerat)

Konjugationen für groeperen:

o.t.t.
  1. groepeer
  2. groepeert
  3. groepeert
  4. groeperen
  5. groeperen
  6. groeperen
o.v.t.
  1. groepeerde
  2. groepeerde
  3. groepeerde
  4. groepeerden
  5. groepeerden
  6. groepeerden
v.t.t.
  1. heb gegroepeerd
  2. hebt gegroepeerd
  3. heeft gegroepeerd
  4. hebben gegroepeerd
  5. hebben gegroepeerd
  6. hebben gegroepeerd
v.v.t.
  1. had gegroepeerd
  2. had gegroepeerd
  3. had gegroepeerd
  4. hadden gegroepeerd
  5. hadden gegroepeerd
  6. hadden gegroepeerd
o.t.t.t.
  1. zal groeperen
  2. zult groeperen
  3. zal groeperen
  4. zullen groeperen
  5. zullen groeperen
  6. zullen groeperen
o.v.t.t.
  1. zou groeperen
  2. zou groeperen
  3. zou groeperen
  4. zouden groeperen
  5. zouden groeperen
  6. zouden groeperen
en verder
  1. ben gegroepeerd
  2. bent gegroepeerd
  3. is gegroepeerd
  4. zijn gegroepeerd
  5. zijn gegroepeerd
  6. zijn gegroepeerd
diversen
  1. groepeer!
  2. groepeert!
  3. gegroepeerd
  4. groeperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für groeperen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gruppera arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren classificeren; groep; rangschikken
kombinera groeperen combineren; een combinatie maken; samenschikken

Wiktionary Übersetzungen für groeperen:


Cross Translation:
FromToVia
groeperen gruppera group — put together to form a group
groeperen församla; samla; dra ihop rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.